
Demissionair minister David van Weel (Asiel en Migratie) had een Iraakse man wel degelijk een verblijfsvergunning mogen geven, oordeelt de Raad van State. Van Weel zei zelf dat hij die bevoegdheid niet had en liet de aanvraag van de man daarom liggen.
De man uit Irak heeft een zogeheten verblijfsvergunning wegens schrijnende gevallen aangevraagd. Daar komt iemand voor in aanmerking als diegene volgens de regels van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) geen gewone verblijfsvergunning kan krijgen.
De aanvrager moet dan wel kunnen aantonen dat er ernstige persoonlijke problemen spelen die ervoor zorgen dat een verblijf in Nederland noodzakelijk is. Denk bijvoorbeeld aan een ziek gezinslid dat in Nederland moet worden behandeld of aan ernstige psychische problemen.
Van Weel heeft de aanvraag van de Iraakse man niet in behandeling genomen omdat hij als minister geen bevoegdheid meer zou hebben om iemand een verblijfsvergunning te geven. In 2019 is de regelgeving namelijk aangepast, waardoor de verantwoordelijkheid voor het geven van verblijfsvergunningen in uitzonderlijke situaties is verschoven van bewindspersonen naar de directeur van de IND.
Maar de Raad van State (RvS) oordeelt woensdag dat die zogeheten discretionaire bevoegdheid nooit is aangepast in de Vreemdelingenwet, maar alleen in lagere regelgeving. De verantwoordelijke minister mag dus nog steeds beslissen over een verblijfsvergunning in schrijnende gevallen. Van Weel moet nu opnieuw beoordelen of hij de aanvraag van de Iraakse man in behandeling neemt.
Minister hóéft aanvraag niet in behandeling te nemen
Van Weel is niet de enige die weigerde verblijfsvergunningen voor bijzondere situaties in behandeling te nemen. Marjolein Faber, de voormalige minister van Asiel en Migratie, zei vorig jaar dat ze niet de bevoegdheid had om de uitzetting van de twaalfjarige Mikael en zijn moeder naar Armenië tegen te houden.
De uitspraak van RvS betekent overigens niet dat een minister een aanvraag altijd in behandeling moet nemen. Ministers mogen nog steeds besluiten een aanvraag naast zich neer te leggen. Maar de bewering dat ze er niet toe bevoegd zijn is dus onjuist.